Betreden van nieuwe paden

Zo bedankt de regering haar belangrijkste adviseur (WRR) voor analyse en advies, maar gaat vervolgens over tot de orde van de dag. Ze zegt te weten hoe het in elkaar zit en geeft aan dat men er al druk mee bezig is. Dus, terwijl de economie moeten leren te leren – geen geringe opgave voor zo’n dominant facet in onze samenleving!! – is de regering uitgeleerd, zo blijkt. Een boeiende conclusie die te denken geeft over bestuurskracht.

Ik wil kort ingaan op de portee van beide adviezen, omdat ze - hoewel gegoten in stevige beleidstaal - allebei aangeven dat de Nederlandse economie èn samenleving er minder goed voorstaan dan gehoopt en dat een transformatie bij gevolg hard nodig is. Beide instellingen constateren dat sprake is van weinig visie, strategie en integrale inbedding van vernieuwing in het bestaande innovatie- en kennisbeleid. Bovendien is de afstand tussen de traditionele kennisinstellingen en de samenleving erg groot is. De be-lerende economie is nog steeds primair gericht op kennisproductie en niet op het delen van kennis en kenniscirculatie. De beleidscontext beschouwt kennis dus nog steeds als expert en veel minder als partner, terwijl we aan het opschuiven zijn van een wereld van risico naar een wereld van onzekerheid met een groot aantal onoverzichtelijke afhankelijkheden. Dit betekent dat we gebaat zijn bij vaardigheden om snel in te kunnen spelen op omstandigheden. Versterken van het verdienvermogen noemt de WRR dat. Responsiviteit, veerkracht, adaptieve vermogens en een pro-actieve houding  zijn nodig om kansen te benutten. Daarvoor is nodig dat sprake is van een goede infrastructuur, een heroriëntatie van instituties en een betere benutting van het menselijk kapitaal. De WRR geeft aan dat een volgende stap van activering nodig is. Deze zou in de richting moeten gaan van een preventief stelsel dat erop gericht is mensen uit te nodigen zich voortdurend te ontwikkelen, van baan te veranderen en aan nieuwe opleidingen te beginnen. Dat komt neer op een systeeminterventie, omdat verandering het kernwoord wordt voor nieuwe sociale zekerheid.

Iedereen met ervaring in verander- en kwaliteitsmanagement beseft dat de overgang van sturing op het activiteiten (in dit geval de product- en marktinterventies) naar sturing op het niveau van systemen (collectieve verdienvermogen) alleen langs de weg der geleidelijkheid gerealiseerd kan worden.  Systeeminterventies kosten meer tijd, zijn onzichtbaarder, maar leveren uiteindelijk meer op. De kernvraag is: “hebben we dat er voor over om productiever te worden?” Als we de regering mogen geloven, zit dat wel goed.

De parallel met de insteek van het rapport van de AWT is opvallend. Ook al gaat het in dit rapport niet in enge zin om economie, het economisch belang – naast het bredere maatschappelijke belang - van sociale innovatie is evident. Dat kan ook haast niet anders, want sociale innovatie is een erg breed te definiëren verschijnsel, waarin de aspecten van samen-weten en samen-werken centraal staan (vgl. samenredzaamheid van Urgenda). In m’n eigen woorden samengevat, zou ik sociale innovatie omschrijven als “het op een nieuwe en sociale manier van werken aan de kernopgaven – ingegeven door sociale behoeften en problemen en gericht op versterking van het probleemoplossend vermogen – met gebruikmaking van alle resources die beschikbaar zijn en waarvoor alom waardering bestaat”. Het verbeteren van prestaties van organisaties, gekoppeld aan het ontplooien van talent en het slimmer werken zijn doelen die alleen gerealiseerd kunnen worden door het actief en positief gebruiken en hergebruiken van capaciteiten en middelen. De AWT constateert dat sociale innovatie tot dusverre in Nederland alleen is gebruikt in het kader van werkplekinnovatie en de doe-democratie, maar dat het in feite gaat om alle innovatie op het gebied van mens en organisatie. Sociale innovatie gaat dus niet alleen om het anders organiseren van zaken (intrinsiek en netwerkend), maar allereerst om het anders aankijken tegen maatschappelijke doelen (maatschappelijk effect) en hoe deze gerealiseerd kunnen worden. Die invalshoek ontbreekt naar mijn gevoel nog te veel in het rapport van de AWT, maar is onmisbaar als geconstateerd wordt dat we in een transitiefase verkeren. Ik zou deze willen typeren als de omslag in ons denken en doen van uitputting en opgebruiken van resources, naar waarderend benutten,  gebruiken en hergebruiken van alle resources binnen een context van uitwisseling en ruil.

De adviezen van WRR en AWT sterken VinNDT in haar visie en koers, gericht op duurzame verbetering van de maatschappij via het effectiever organiseren van activiteiten, processen, ketens en systemen. Ook de rol van kennis en onderzoek komt hierbij in een ander perspectief te staan. Het vergroten van de impact van onderzoek (valorisatie) op de samenleving kan alleen maar plaatsvinden door nieuwe verbindingen aan te gaan met primair belanghebbenden, organisaties, traditionele kennisinstellingen, onderzoek- en organisatieadviesbureaus rond een bepaalde opgave. Voorbeelden uit mijn eigen praktijk zijn: het vormen van een nieuw samenwerkingsverband van private en publieke partijen om de financiële duurzaamheid van een op zichzelf goed presterende crisisopvangorganisatie te borgen; het vormen van een netwerk van partners rond het thema ‘werkdruk’ op grond van een uitgetest instrument en op basis van dialoog tussen leidinggevende en leidingnemende; het met alle belanghebbenden samen inhoud geven aan een nieuwe rol van onderzoek in een sterk veranderende wereld (“het schieten op een bewegend doel”); het interactief ontwikkelen van een vruchtbare relatie tussen leiderschapsontwikkeling en talentontwikkeling op regionaal schaalniveau.

Terug...

^ Naar boven