Een andere economie

Een paar jaar geleden constateerde het Sociaal- en Cultureel Planbureau dat de sociaal-economische verschillen in Nederland de afgelopen 25 jaar steeds grotere zijn geworden. Naast het risico dat een deel van de middenklasse afglijdt naar de onderklasse, wordt ook duidelijk dat de onderklasse zelf al in omvang toeneemt. Zij staan buiten het economisch en maatschappelijk verkeer, omdat ze geen geld en geen toegang hebben tot (basis)voorzieningen zoals werk, adequate huisvesting, gezond voedsel, scholen en gezondheidszorg. Dat bracht mij bij de vraag hoe dat mechanisme van tweedeling en uitsluiting werkt en in welke oplossingsrichting we het moeten zoeken. Ik verdiepte me daarom een paar weken lang in het lezen van twee boeken die ik toch nog een keer wilde lezen.

 

In 2013 verscheen het geruchtmakende boek ‘Kapitaal van de 21e eeuw’ van Thomas Piketty[1], een Frans econoom, die op grond van analyse van talloze economische databestanden haarscherp het mechanisme van ons kapitalistische systeem ontleedde. Piketty wordt wel eens de nieuwe Karl Marx genoemd en dat niet alleen door zijn lijvige werk van 800 pagina’s. Met name zijn analyses van toenemende economische ongelijkheid in termen van inkomen – en vooral – vermogen doen denken aan de kapitaalaccumulatietheorie van zijn roemruchte voorganger. Met name in de laatste decennia wordt de inkomensverdeling binnen veel landen en regio’s steeds schever. Misschien nog wel alarmerender is de groeiende vermogensongelijkheid en dan in het bijzonder het oplopende verschil tussen privaat en publiek vermogen. Overheden zien hun vermogen afnemen en particulieren juist toenemen. Daardoor krijgen overheden steeds minder mogelijkheden om in te grijpen in de economie en daarmee ongelijkheid tegen te gaan. Ik kom hier nog op terug.

 

Als Piketty het bij analyses alleen had gelaten, zoals eigenlijk standaard is onder neo-klassieke economen die uitgaan van een waardevrije wetenschap, had zijn boek voor veel minder publiciteit gezorgd. Maar Piketty verbindt aan zijn economische analyses een politiek boodschap. Omdat de groeiende financiële ongelijkheid maatschappelijke onvrede aanwakkert en democratische verworvenheden ondermijnt, moet de economie uitspraken doen over conclusies en het niet alleen laten bij analyses. Vanuit dat perspectief pleit Piketty onder meer voor een – liefst – progressieve vermogensbelasting. Daarmee betreedt Piketty de politieke arena en maakt de economie weer politiek[2]. Zoals verwacht kwam de kritiek van vele kanten: vanuit de klassieke economie zelf, die van mening is dat Piketty politiek bedrijft, maar natuurlijk ook uit conservatieve hoeken van politiek partijen en bedrijfsleven die de welvaartsongelijkheid negeren dan wel sterk relativeren.

 

Meest interessant is de kritiek die zegt dat Piketty niet diep genoeg graaft, omdat hij blijft steken in de materiële ongelijkheid. Immers, ongelijkheid is er tussen gezinnen, opvoedingen, opleidingen, culturen, talenten, merites, generaties en tijd[3]. En deze ongelijkheden zijn minstens zo moeilijk te bestrijden. Tegenover de oplossing om jaarlijkse progressieve belasting op kapitaal te heffen om daarmee een eind te maken aan de eindeloze spiraal van ongelijkheid, kan bijvoorbeeld worden gepleit voor een ingrijpen in de prilste levensjaren van kinderen uit achterstandsgezinnen. De politiek zou vanuit een grotere betrokkenheid bij deze en andere achterstandsgroepen effectiever kunnen bijdragen aan minder ongelijkheid. In feite pleit dit type criticus voor een andere economie, een sociale economie waarin de mens weer centraal staat en de economische ongelijkheid mede wordt verklaard vanuit andere maatschappelijke factoren. En dat is precies wat Kate Raworth beoogde en waarmee zij veel bekendheid kreeg met haar boek ‘Donut economie’[4].

 

De kern van haar boek is dat de klassieke economie met haar abstracte modellen geen adequate beschrijving van de werkelijkheid geeft en zichzelf daardoor overbodig maakt. Toekomstige generaties hebben behoefte aan een andere economie die dichterbij de noden èn mogelijkheden van mensen ligt. Dat noemt zij de Donut-economie. Deze moet enerzijds voorkomen dat wij door onze groei-ideologie door het ecologisch plafond heenbreken[5], en anderzijds dat wij het sociaal fundament verder ondergraven[6]. Het voorkomen van ‘planetaire degradatie’ en ‘menselijke deprivatie’ staan centraal. Het begint ermee te beseffen dat het mechanische evenwichtsdenken tussen vraag en aanbod tekort doet aan de complexiteit van de natuur en van gemeenschappen. Daarin is sprake van voorraden, stromen, terug- en vooruitkoppelingslussen en vertraging. In feite zegt Raworth dat niet zelfregulering, maar betrokken beheer ons helpen om bewust en rechtvaardig om te gaan met onze omgeving en onszelf. In biologische systeemtermen gegoten: om groei en rijping mogelijk te maken moeten we verzorgen, selecteren, verpotten, enten, snoeien en wieden. Steeds vanuit aandacht voor de intrinsieke waarde van de dingen waar we mee te maken hebben. Dus: er niet van uitgaan dat kwantitatieve groei een gegeven is en dat deze automatisch tot een rechtvaardige verdeling leidt (trickling down), want de ervaring leert dat dat juist niet het geval is. Dat vraagt om een ethiek en een distributief design om economische ongelijkheid werkelijk aan te pakken. Herverdeling van inkomen en vermogen is niet genoeg, het vereist een andere visie op eigendom, grond, arbeid, geld, technologie en ideeën. Raworth laat zien dat een metamorfose van de economie nodig is. Niet meer op zoek naar statische vraag-aanbod bewegingswetten, maar naar de tekentafel om samen met innovatieve architecten, industriële ecologen en productontwerpers te werken aan een regeneratieve designrevolutie waarin duurzaamheid centraal staat. Redesigning betekent dat overheid, financiële sector, bedrijfsleven een andere rol krijgen om menselijke voorspoed te bevorderen.

 

Maar belangrijke trigger in dit proces van redesigning van de economie en de partijen die daarin werkzaam zijn, is volgens mij de actieve burger zèlf, die vraagt om invloed op zijn eigen voorspoed. Dit streven wordt minder aangestuurd door waarden als eigendom en bezit, maar meer door de urgentie om resources toegankelijk te maken, te delen en te investeren in het publieke domein. Dat sluit aan bij het bovengeschetste beeld van een overheid die over steeds minder financiële middelen beschikt om een goede hoeder te zijn van het publieke domein. Het past ook bij het beeld van de financiële instellingen die – als Dagobert Duck – op hun geld zitten en steeds meer uitgedaagd worden na te denken over een effectieve en wenselijke inzet van hun middelen ten behoeve van een duurzame toekomst. En niet in het minst past het bij al die zichzelf organiserende gemeenschappen die ideeën hebben over wat de toekomst nodig heeft. Een toekomst die in het teken staat van een meer regeneratieve en circulaire omgang met natuur en milieu en een rechtvaardiger herverdeling van de middelen. Dergelijk zelforganiserende gemeenschappen kunnen ook een bijdrage leveren aan de insluiting van mensen met minder geld, minder toegang en minder kansen. Deze lokaal en regionaal georganiseerde gemeenschappen roepen de overheid, bedrijven en financiële instellingen op om dienstverlenend bij te dragen aan ontwerp en realisering van hoger gelegen doelen die werkelijk bijdragen aan meer voorspoed en gezondheid van iedereen. Dat veronderstelt een andere visie op ‘economie’.

 

[1] T. Piketty (2014) Kapitaal in de 21e eeuw. Uitgeverij De Bezige Bij. Amsterdam.

[2] Het is goed hier kort bij stil te staan. Tot eind 19e eeuw was de economie altijd politieke economie, omdat het praten over waarden, doelen tot de kern van de economische wetenschap behoorde. In feite stond de mens centraal en was de economische wetenschap een echte menswetenschap. Daarna ontstond een splitsing in politieke filosofie en economische wetenschap. Economen trokken zich terug in hun zelf gecreëerde cocon en spraken met groot gemak over concepten als efficiëntie, productiviteit, groei, winst en rendement, alsof deze begrippen geen uitleg behoeven en alsof rechtvaardigheid, billijkheid en rechten niet hun ‘pakkie an’ is.

[3] Zie De Volkskrant van zaterdag 24 oktober 2015, pagina 10, waarin Jonathan Witteman en Gees Voorhees een interview hebben met de rechtsgeleerde Marc de Vos ‘Thomas Piketty graaft niet diep genoeg’.

[4] K. Raworth (2017) Donut economie; in zeven stappen naar een economie voor de 21e eeuw. Uitgeverij Nieuw Amsterdam, Amsterdam.

[5] Onderzoek heeft aangetoond dat dat al het geval is ten aanzien van klimaatverandering, stikstof en fosfaatverzadiging, biodiversiteit en grondconversie (stedelijk grondgebruik en landbouw ten kosten van natuur).

[6] Zij doelt op de verdeling van werk/inkomen, onderwijs, energie, water, sociale gelijkheid, politieke inspraak, vrede/gerechtigheid, sekse gelijkheid, huisvesting, netwerken, voedsel, gezondheid. Deze corresponderen grotendeels met de 17 Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties, die in toenemende mate worden geadopteerd door nieuwe burgerinitiatieven/collectief ondernemerschap.

Terug...

^ Naar boven