Overvloed en onbehagen

In de Troonrede spreekt het kabinet Rutte II over onrust en onbehagen van deze tijd. Maar toen ik de troonrede nog eens goed nalas, ging deze eigenlijk over overvloed en onbehagen. Na een reeks van moeilijke jaren gaat het in Nederland economisch gezien weliswaar weer wat beter. We zijn rijk, stinkend rijk. We zijn volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau optimistisch over de eigen toekomst, maar pessimistisch over de toekomst van de samenleving. Toen ik dat zo tot me liet doordringen dacht ik aan het indrukwekkende boek van Engelse historicus Simon Schama die in 1988 over de Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw schreef “Overvloed en onbehagen”. Eigenlijk zijn dat de begrippen die ook nu weer van toepassing zijn op de huidige situatie in Nederland. We zijn schatrijk: hebben miljarden gespaard aan pensioenen, behoren tot de landen met het hoogste nationaal inkomen per inwoner, hebben een hoogopgeleide bevolking, een goed georganiseerde zorg, een uitstekende infrastructuur, een gediversificeerde economie, noem maar op. Alles in prachtige cijfers gevat, geen speld tussen te krijgen. Zo was het in verhouding vier eeuwen geleden ook. En toch was er onbehagen. Dat had niet alleen te maken met de angst om hetgeen opgebouwd was weer te verliezen, maar er zat ook een moraal achter. De angst dat we ons door geld en weelde zouden laten leiden en niet beseften dat we in het Rijk van God maar weinig voorstellen. Wat heeft dat nu met de huidige situatie te maken? In de Troonrede wordt het huidige onbehagen verklaard vanuit de dreiging van het terrorisme, de zwakke buitengrenzen van Europa, het vluchtelingenvraagstuk en de economische onzekerheden. Zaken die dus meer van buiten komen en bedreigend zijn voor onze huidige positie. In tegenstelling tot vier eeuwen geleden wordt het huidige onbehagen dus niet gekoppeld aan moraal en aan ons innerlijke geweten, maar aan angst om in te leveren en te moeten delen met anderen. Daarbij gaat het vooral om onze materiële welvaart, maar in het verlengde hiervan ook om onze cultuur en beschaving. Vanuit een christelijk-humanistische praxis is deze via de Verlichting doorgeschoten naar een sterk geïndividualiseerde, op concurrentie en materiële en meetbare waarden gebaseerde oppervlakte-cultuur. Ons onbehagen zit ‘m op het eerste oog in het naderend verlies van materiële welvaart, wat vooral gevolgen heeft voor onze consumptiedrift. Maar dieper zit ons onbehagen in ons onvermogen om vanuit nieuwe en intrinsiek beleefde waarden in contact te komen met en in verbinding te gaan met anderen: vluchtelingen, vreemdelingen, vreemde mogendheden. Ik zou dat onze zingevingscrisis willen noemen: we weten niet meer waar we voor leven en voor wie we leven. Er is geen morele stem in ons die ons tot overdenken van onze begrensdheid maant, noch die oproept tot een creatieve grensverlegging.

 

Terug naar de Troonrede. Het kabinet Rutte II begint te beseffen dat we het ook in een vrije samenleving niet kunnen stellen zonder normen en waarden. Daarmee wordt erkend dat de impliciete waarden van onze markteconomie en democratie niet in staat zijn om mensen in een samenleving te (ver)binden. Met andere woorden participatie en integratie komen niet vanzelf tot stand. Als de premier zegt dat het integratiebeleid rampzalig heeft uitgepakt, dan zegt hij in feite dat er nooit een integratiebeleid is geweest. Logisch, want indachtig de heersende liberale filosofie, zou die vanzelf tot stand komen. Nu lijkt het tolerante gedoogbeleid plaats te maken voor een reveil van oorspronkelijke kernwaarden, die vluchtelingen, vreemdelingen en vreemde mogendheden moeten leren (en) kennen. Het lijkt erop alsof onze Grondwet nu pas weer gaat leven. Is dat goed? Het is begrijpelijk, noodzakelijk, maar stellig niet voldoende. Om drie redenen heb ik ernstige twijfels. In de eerste plaats lijken de normen uitsluitend van toepassing op genoemde anderen en niet op onszelf. Zouden we de spiegel naar onszelf keren dan zouden we als ‘oude medelanders’ nog heel wat ongelijkheid aanschouwen en zou het met het vitale burgerschap ook nog niet echt meevallen.

Wat veel moeilijker, maar absoluut gewenst en noodzakelijk is, is het aangaan van de dialoog op basis van gelijkwaardigheid en op grond van deels dezelfde, deels verschillende waarden. Dat veronderstelt werkelijke betrokkenheid op en belangstelling voor die ander. Het vereist dus dat we ons kunnen verplaatsen in die ander. Daarover valt in de Troonrede nauwelijks iets te vinden. De derde reden waarom het kennen, respecteren en praktiseren van de Grondwet onvoldoende is voor een rechtvaardige en gelijkwaardige samenleving van oude en nieuwe medelanders is gelegen in ons economische model. Juist de mechanismen werkzaam in onze markteconomie leiden ertoe dat welvaartsverschillen steeds groter worden. Geld is in ons model niet alleen tot meest centrale waarde verheven, maar het leidt ook tot perverse mechanismen die tot voordeel strekken van een kleine groep mensen. Het hieruit voortvloeiende onbehagen in de samenleving groeit. Als de taart steeds groter wordt, maar de verdeling niet eerlijker, dan is dat een duidelijke oorzaak voor dat gevoel van onbehagen.

 

De Troonrede maakt mij duidelijk dat het pessimisme over de toekomst niet alleen voortkomt uit de dreiging van buiten af, maar uiteindelijk ook voeding vindt in de twijfels die we over onszelf hebben. Zijn we eigenlijk wel zo sterk en verbinden we ons gedrag aan dieper gelegen waarden? Waarin geloven wij, waar staan en gaan wij voor? We beginnen te merken dat de behoefte aan materiële rijkdom niet onze werkelijke behoefte bevredigt. Het kabinet probeert het met trots te prediken, maar we beseffen nog niet waar we trots op kunnen en mogen zijn en wat dat te maken heeft met wat wij werkelijk belangrijk vinden. Waarden dus. Het kabinet grijpt terug op een aantal regels en normen die in wetten zijn verankerd en vertrouwt op naleving ervan. Dan zal het goed komen, zo is de stille verwachting. Duidelijk is dat het beoogde waardenreveil nog handen en voeten moet krijgen. Om te kunnen transformeren van een exclusieve naar een inclusieve samenleving zullen we de stilstand in ons denken en onze productieve vermogens moeten doorbreken en omzetten in gezamenlijk leren en ontwikkelen.

Terug...

^ Naar boven