Door de bril van het ambacht

Het boek is doortrokken van cultuurkritiek, die verder gaat dan alleen een kritiek op ons liberale markt-vaardigheidssysteem waardoor we zo duidelijk gestempeld zijn. In dit systeem worden mensen op grond van biologische verschijnselen, zoals intelligentie, van elkaar onderscheiden en uiteindelijk ook gescheiden. Sennett stelt vast dat wij juist zoveel gemeen hebben, namelijk het maken van dingen. Daarmee suggereert hij dat daar grote behoefte aan is. Dat brengt me bij die cultuurkritiek. Ambacht en vakmanschap zijn in de geschiedenis van de menselijke beschaving ten onrechte ondergewaardeerd, in elk geval slecht beloond. Die waardering krijgt niet alleen de kunstenaar, maar ook de vakman uitsluitend van zichzelf wanneer hij bevrediging in zijn werk vindt en er in slaagt om het werk goed uit te voeren omwille van het werk zelf. Intrinsieke motivatie is dus essentieel. Het streven naar kwaliteit en duurzaamheid en niet kwantiteit en genieten op de korte termijn is kenmerkend voor de vakman. Wat ook kenmerkend is, is dat het productieproces tijd neemt, omdat steeds naar een balans gezocht wordt tussen correct gebruik gebaseerd op heel lang oefenen en bewust afwijken van het geleerde, door te experimenteren. Daarmee is vanzelf gegeven dat fouten maken erbij hoort, zelfs noodzakelijk is om de graad van meester te bereiken. Reflectie is een onderdeel van het maak-proces. Hoe anders is de praktijk van alle dag! Of het nu om handwerk of kenniswerk gaat, routines zijn heilig en procédés vormen het toetsingskader voor juiste toepassing.

 

Kijkend door de bril van het ambacht kom ik tot een aantal opvallende herkenningspunten in mijn praktijk van verbeteren, vernieuwen en veranderen. Deze praktijk betrekt zich momenteel vooral op leiderschapsontwikkeling voor de toekomst van nog onontdekt talent en op ontwerp en herbestemming van gebieden vanuit een bepaald DNA waarop voortgebouwd moet worden. Ik zal kort ingaan op een paar van die herkenningspunten en daaruit een enkele conclusie trekken over de transities in deze tijd.

 

Wat bij kunstenaars en vaklieden ingesleten is – een goede coördinatie tussen lichaam en geest, en een combinatie van kracht en tijdig loslaten - is in de mainstream arbeidsorganisatie betrekkelijk zeldzaam: het is doorpezen en meer van hetzelfde doen. Dus veel kracht inzetten en nooit loslaten. Met alle gezondheidseffecten èn productviteitseffecten van dien. We kunnen dus veel leren van de basishouding van kunstenaars en vaklieden.

 

Het tweede dat mij treft is de rol van het voorstellingsvermogen. Bij het experimenteren weet je nog niet wat je werkzaamheden opleveren, maar je durft die sprong wel te maken, doodeenvoudig omdat er anders niets gecreëerd wordt. Hoe triest is het gesteld in de vele arbeidsorganisaties die niets aan de verbeelding overlaten, omdat zij ervan uitgaan dat de lijn uit het verleden automatisch wordt doorgetrokken naar de toekomst. Wat zou het mooi zijn als we het verleden los kunnen laten en ons open en vrij opstellen naar de toekomst. Onze arbeidssatisfactie zou met sprongen omhoog gaan en talent zou beter worden benut.

 

Samenhangend met die verbeelding kunnen we zeggen dat die gevoed wordt door intuïtie (de juiste beslissing op grond van opgebouwde ervaring die zich vertaalt in een perfecte techniek), weerstand en ambiguïteit. Over deze laatste twee begrippen wil ik het hebben. Weerstand kan omschreven worden als de feiten die de wil in de weg staan. Je kan dus minder willen en/of de feiten ontkrachten. Dat doe je niet door de frustratie te laten uitmonden in agressief gedrag. Wel zijn er mogelijkheden door weerstand te begrijpen en deze anders voor te stellen, door geduld te oefenen en door je te identificeren met weerstand en het meest meegevende element aan te pakken. Wat een wijsheid. Omgaan met weerstand is de sleutel tot overleven en vereist techniek en oefening. Veel staande organisaties hebben hier weinig benul van en gaan om de weerstand heen of gaan er botweg doorheen. Ook met ambiguïteit is iets bijzonders aan de hand bij vaklieden. In het leerproces van leerlingen om een vak te leren, leert deze al heel snel te leren van tijdelijke desoriëntatie. Het leren omgaan met ambiguïteit is een kwestie van gevoel, coördineren en samenwerken en uiteindelijk focus aanbrengen en anticiperen. Meebuigen en toepassen van minimale kracht zijn enorme vaardigheden. Het zijn zaken die wij in onze huidige arbeidsorganisaties onvoldoende beheersen, maar waaraan we vanwege de maatschappelijke complexiteit juist wel aandacht moeten besteden.

 

Tenslotte zou ook de houding van een goede vakman een inspiratiebron kunnen zijn voor veel organisaties en mensen die het nieuwe tijdgewricht aanvoelen en daarop willen anticiperen. De vakman ziet problemen als kansen; hecht waarde aan onvoorziene gebeurtenissen; sluit het probleem niet af maar draagt bij aan de oplossing door iets open te laten; gaat perfectionisme uit de weg; weet wanneer hij moet stoppen en heeft een roeping met een verhaal. En dan zijn er nog talenten die het fundament voor vakmanschap vormen: de kunst om zichtbaar te maken waar iets belangrijks plaatsvindt, de kunst van het bevragen, onderzoeken en denken en de kunst van het uitbreiden, ofwel het vermogen intuïtieve sprongen te maken en verschillende domeinen op elkaar te betrekken. Daardoor ontstaat een frisse blik die openstaat voor een andere aanpak. Mij dunkt dat deze kwaliteiten van belang zijn om organisaties te laten voorsorteren op de toekomst en ook van belang zijn voor het ontwikkelen van nieuwe bestemmingen voor oude functies, gebouwen, ruimten en gebieden.

Terug...

^ Naar boven