Democratische tegenkrachten

Het platform voor friskijkers en dwarsdenkers Urgenda heeft kort geleden en met steun van actieve burgers een historische doorbraak geforceerd in het voortsukkelende milieubeleid van onze regering. Jarenlange druk op grond van feiten, ontwikkelingen en internationale afspraken over de streefcijfers en inspanningen heeft vreemd genoeg niet bij de uitvoerende macht, maar bij de rechtelijke macht een luisterend oor gevonden. De rechter oordeelde dat de urgentie om te handelen na zo lang praten en plannen maken nu toch echt was aangebroken. De rechter constateert dat de Nederlandse overheid te weinig beleidsurgentie toont en te weinig consequenties verbindt aan de bewezen feiten over de opwarming van de aarde. Tegelijkertijd plaatst hij een vraagteken bij het verantwoordelijk-heidsgevoel van de Nederlandse overheid voor haar burgers. Is die overheid nog wel betrouwbaar als ze zegt de urgentie van het klimaatprobleem te erkennen, maar er vervolgens weinig op stuurt. Nu de Staat haar verantwoordelijkheid niet heeft genomen, moet de rechter als corrector optreden om de democratie in balans te houden en het vertrouwen van burgers in haar overheid niet verder te beschamen. Des te opmerkelijker is het dat de Staat der Nederlanden in beroep gaat tegen de rechtelijke uitspraak. Kennelijk beseft de Staat niet zij door vertragend beleid verantwoordelijk is voor een legitimiteitsprobleem richting haar burgers. Sterker nog staatssecretaris Mansveld (PvdA) voert aan dat zij twijfels heeft of de uitspraken van de Oslo-principes en het Kyoto verdrag zich wel direct tot burgers richten. Daarmee zegt ze in feite dat alleen de landelijke overheid partij is en kan bepalen of ze iets met de internationale afspraken moet doen of niet en in welk tempo. Kortom, met het beroep negeert de regering de rol van de rechtspraak als corrector en gaat zij voorbij aan de signalen van betrokken burgers en de belangen van toekomstige generaties. Er is sprake van botsende waardesystemen, waarbij de staat van mening is dat uitsluitend zij verantwoordelijk is voor het klimaatbeleid, terwijl Urgenda van mening is dat burgers zich met recht mogen bemoeien met zaken die hun toekomst aangaan en wanneer zij van mening zijn dat hun belangen niet adequaat worden bediend.

 

Deze klimaatzaak heeft ons veel geleerd. Allereerst – inhoudelijk – dat zelfs urgente zaken, maar met een lange termijnperspectief onvoldoende prioriteit krijgen. Dat wijst op onvoldoende verantwoordelijkheidsgevoel en leiderschap. De zaak heeft ook aangetoond dat de rechtelijke macht wèl durf en lef toont om beweging op gang te brengen, juist omdat onvoldoende ingrijpen leidt tot gevaar voor burgers. Het derde en meest interessante punt is wellicht dat onze democratie af en toe een infuus nodig heeft vanuit de samenleving om doorzettingskracht tot stand te brengen. Urgenda heeft met haar werkwijze – crowdpleiten waarbij honderden ideeën van burgers in de vorm van stukjes expertise tot een dagvaarding van ruim honderd pagina’s hebben geleid – een bijdrage geleverd aan het opvullen van een democratisch tekort. Daarmee heeft ze ons democratische systeem van meer veerkracht, receptiviteit en handelingssnelheid voorzien.

 

Het tweede voorbeeld waaruit duidelijk wordt dat de overheid nog onvoldoende in staat is om verantwoordelijkheid te delen met belanghebbenden en steeds weer teruggrijpt naar haar veronderstelde mandaat van de kiezer, is het recentelijk opheffen van de dialoogtafels over gaswinning. Deze dialoogtafels vormden een democratisch experiment waarbij alle betrokken partijen bereid waren samen te zoeken naar antwoorden op gaswinningsproblemen om daarmee

bij te dragen aan een veilige en duurzame leefomgeving in Noord-oost Groningen. Door samen een open dialoog aan te gaan zou het vertrouwen van burgers in de overheid en NAM hersteld kunnen worden, zo werd gedacht. Na de aardbeving in Huizinge, augustus 2012, beseften burgers, organisaties en overheden plotseling dat de toekomst van de regio onzeker was. Uit onderzoek kwam naar voren dat veiligheid tot voor kort geen enkele rol had gespeeld bij gaswinning. Alles bleek te draaien om de opbrengsten, terwijl de risico’s niet werden gezien.

Maar na anderhalf jaar experimenteren met dialoog zijn de Dialoogtafels een jammerlijke dood gestorven. Steeds duidelijker werd dat het werkelijke vertrouwen ontbrak. Ook het op betrokken wijze luisteren naar elkaar, het open delen van kennis en het zorgvuldig formuleren van aannamen (waar we als vanzelfsprekend van uit gaan) werden niet in praktijk gebracht. Om met Noëlle Aarts, hoogleraar Communicatie en verandering in Wageningen, te spreken, van conversational responsibility was geen sprake. Akkoorden werden buiten de Tafel gesloten, partijen (overheden) gingen hun eigen gang, kaarten werden op de borst gehouden (NAM), initiatieven werden niet met elkaar besproken en besluiten van de ministerraad werden medegedeeld. Kortom: van een open, inderdaad kwetsbare, dialoog was geen sprake. De periode was eerder een demonstratie van gestapelde monoloog en een poging van de landelijke, provinciale en zelfs lokale overhden om de Dialoog tafel te degraderen tot een ouderwets adviesorgaan dat zich achteraf ergens over uit zou mogen spreken. Dit, in tegenstelling tot de maatschappelijke organisaties die werkelijk dialoog wilden. Het experiment met de Dialoogtafel heeft geleerd dat overheden terugschieten in hun oude handelingsreflexen en de macht aan zichzelf willen houden, terwijl de NAM op veilige afstand staat te kijken hoe de opheffing zich langzaam voltrekt. Overheid en NAM hebben afstand genomen van een strategie die met goede wil verbinding en synergie kunnen opleveren en hebben zich teruggetrokken op hun oorspronkelijke stellingen van orde/beheersing enerzijds en succes/exploitatie anderzijds.

 

Wat beide casussen illustreren is dat sprake is van gebrekkig moreel en waarderend leiderschap, waarin het korte termijnperspectief zwaarder weegt dan het lange termijnperspectief. Beide voorbeelden geven ook aan dat onze huidige interpretatie van democratie – alle macht naar de gekozene – niet meer voldoet om complexe, existentiële vraagstukken te agenderen, uit te voeren en erover te besluiten. In beide casussen mogen georganiseerde en bezorgde burgers alleen meepraten als de besluiten al genomen zijn. In het eerste geval wordt zelfs het corrigerende signaal van de rechter in de wind geslagen, als zijnde niet relevant. Wat beide casussen ook laten zien – en dat is een stuk bemoedigender – is dat het hiërarchisch autoriteitsdenken wordt aangepakt. Urgenda èn betrokken burgers hebben hun (voorlopige) gelijk gekregen en hopelijk leidt dat tot grotere slagkracht en effectiviteit om de afgesproken milieudoelen te halen. De dialoogtafels in Groningen hebben aangetoond dat dialoog nodig is, ook al hebben verschillende partijen het experiment laten mislukken. Voor hen wogen de eigen belangen zwaarder dan het algemene belang. Duidelijk is dat het oude democratische systeem onder druk staat en dat meer deliberatieve vormen zich aandienen. Dat kost nog wel de nodige erkenning en leergeld.

Terug...

^ Naar boven