Over het 'ondertussen' en de voorlopigheid van kennis

Het eerste statement dat verandering plaatsvindt in het ‘ondertussen’ is afkomstig van de corporate antropologen Danielle Braun en Jitske Kramer, die in hun zojuist verschenen boek ‘De corporate tribe; organisatielessen uit de antropologie’ laten zien hoe inzichten in de antropologie van nut kunnen zijn om organisatieverandering te begrijpen en te beïnvloeden. Zij zien het ondertussen als een tussenfase die benut zou moeten worden om te leren hoe iets moet, hoe je omgaat met veranderingen. Zij geven als voorbeeld dat jongemannen bij een indianenstam in Brazilië vier maanden het bos worden ingejaagd om in een boshut het leven te ontdekken. Het is een overgangsperiode naar volwassenheid. Het is vast een periode van onzekerheid, een periode die pijn doet, maar het is wel een natuurlijke weg die gegaan dient te worden. Als ik naar onze eigen samenleving en organisaties kijk, dan wordt eigenlijk heel weinig geïnvesteerd in ‘het ondertussen’. Alles is vastomlijnd, staat vast en onzekerheid wordt als zwakte ervaren, terwijl het nu juist om een belangrijke leerperiode kan gaan. In onze leergang “Leiderschap en Talentontwikkeling” proberen we met een kleine groep van jonge leidinggevenden het leervermogen te vergroten door hen iets te laten leren over de context waarbinnen zij werken, wie zij zelf zijn en hoe ze van elkaar kunnen leren. Wij zien dat verandering ‘in het ondertussen’ plaatsvindt en dat brengt mij tot het inzicht dat de ambachtelijke leerontwikkeling van leerling via gezel naar meesterschap een hele natuurlijke en voor de hand liggende is.

 

Als onderzoeker denk ik vaak na over wat die onderzoeker nu betekent voor zijn omgeving en hoe die omgeving omgaat met onderzoek. Ik kom er steeds meer achter dat onderzoek, of laten we het hebben over wetenschap, feiten en waarheid, uitgaat van de voorlopigheid van kennis. De uitspraak van Einstein dat naarmate we steeds meer weten, we juist ook steeds meer niet weten is hier een mooie illustratie van. Hoe groter de bol van kennis wordt – en daar wordt dagelijks aan gewerkt - hoe groter het raakvlak met het onbekende. Dit inzicht is heel plausibel. We ontdekken door onderzoek de meest ingewikkelde zaken, maar die ontdekkingen leiden op hun beurt weer tot vragen die toegang geven tot een nog grotere complexiteit. We weten steeds beter te benoemen wat we (nog) niet weten.

 

Maar kennis nemen van het grote Onbekende gaat gepaard met een steeds groeiende onzekerheid. Onze samenleving is zo gestempeld door een heilig geloof in kennis en wetenschap dat het niet of nog niet weten als zwaktebod van de hand gewezen wordt. De voorlopigheid van kennis wordt niet geaccepteerd omdat het zekerheden ondergraaft. Ook het laten spreken van feiten wordt vaak niet afgewacht, omdat de uitkomsten onwelgevallig zouden kunnen zijn of omdat de tijdsdruk geen ruimte laat aan op feiten gebaseerd onderzoek. Velen leven nog steeds in de overtuiging dat alleen met zekerheden uit het verleden te leven valt. Men sust zichzelf in slaap met de gedachte dat wat men al weet genoeg is om ook in de toekomst goede besluiten te nemen.

 

Vooral in sferen waarin de besluitvorming centraal staat, hecht men aan veronderstelde zekerheden en worden feiten al gauw als irrelevant en lastig ervaren. Een mooi voorbeeld hiervan kwam ik laatste tegen in het dagblad Trouw, dat de excuses optekende van de pas aangetreden minister van der Steur aan de Tweede kamer over de vrijlating van Volkert van der G. Eerst probeerde de minister op vlotte wijze ‘aan de feiten voorbij te gaan’, maar later moest hij alsnog door het stof, omdat de Kamer verkeerd en te laat was geïnformeerd. Interessant is de argumentatie van de minister “Ik had anders kunnen opereren als ik had geweten wat ik nu weet. Het was verstandiger geweest om de boel eerst uit te zoeken”. Toen de Kamer de minister vroeg om de feiten eens op een rijtje te zetten, zei deze: “Ik ben nooit zo heel erg van feitenrelazen, want dat is altijd een baaierd van ellende”. De twee citaten zeggen een hoop over hoe er op grote en machtige departementen en bij veel organisaties wordt gedacht. De minister was niet geïnteresseerd in de feiten en besefte pas achteraf dat deze onmisbaar zijn in een goede communicatie met de omgeving. Bovendien wordt in het tweede citaat gesuggereerd dat feiten per definitie multi-interpretabel zijn en dat een debat daarover met de Kamer alleen maar tot meer verwarring zou leiden.

 

Als we kijken naar onze samenleving met haar organisaties dan valt het op dat we vaak denken vanuit bekende en vaststaande referentiekaders, dat we omkomen in de grote hoeveelheid aan feiten, dat we denken op detailniveau en op de vierkante centimeter en dat we handelen zonder rekening te houden met vervelende omgevingseffecten. Kortom: we denken slow, maar leven snel en we denken local maar handelen global. Dat is dus net omgekeerd aan wat de organisatiefilo-sofieën van veel moderne organisaties ons voorhouden: think fast, live slow en think global, act local. Kennelijk worden feitelijk en intentioneel gedrag met elkaar verward.

 

In mijn aanpak van toekomstvraagstukken stel ik deze paradox vaak centraal: “hoe kunnen mensen meer overeenkomstig de organisatiefilosofie, de visie en de waarden handelen?” De complexiteit van onze samenleving vraagt namelijk om alert denken in samenhang, gericht op de mogelijke effecten voor later. Op zijn beurt vraagt dit weer om een balans met het bewuste, reflectieve leren dat tijd nodig heeft en zich bewijst in ons handelen op dit moment. Toekomst en verleden worden verbonden in het hier-en-nu.

 

‘Verandering ondertussen’ (leren door ervaren) en de ‘voorlopigheid van kennis’ (juiste verwachtingen hebben van kennis) zijn twee inzichten die balans brengen in denken en doen, in het grote en het kleine, in het heden en de toekomst.

Terug...

^ Naar boven