Een pedagogische overheid

De eerste vraag naar de betekenis van ‘pedagogiek’ zal ik beantwoorden door tegelijkertijd de vraag naar ‘waarom pedagogiek?’ erbij te betrekken. Als pedagogiek gaat om de leer van opvoeden, dan associëren we dat bijna automatisch met de opvoeding van kinderen. Daar wil ik het nu niet over hebben, of in elk geval op een andere manier. De huidige crisistijd, die we getypeerd hebben als de spagaat tussen zuigkrachten van het verleden en de trekkrachten vanuit de toekomst, toont ons een volwassenheidsvraagstuk verpakt in kinder outfit. Ik bedoel te zeggen dat egocentrisme (individueel belang voorop) en consumentisme (directe behoeftebevrediging) - noodzakelijk in een bepaalde fase van het ontwikkelingsproces van kinderen – nog steeds kenmerkend is voor het gedrag van veel volwassenen. Anders geformuleerd, een stukje van de crisis zou wel eens veroorzaakt kunnen worden door het feit dat onze samenleving niet is ingericht en georganiseerd om doorgroei van kind naar volwassene mogelijk te maken. Van een volwassene mag worden verwacht dat deze evenwicht weet aan te brengen tussen individueel en collectief belang en ook dat behoeften op korte en lange termijn tegen elkaar moeten worden afgewogen. Verondersteld mag worden dat volwassenen in staat zijn individueel voordeel en maatschappelijk voordeel tegen elkaar af te wegen en dat men stil weet te staan bij de effecten van het eigen handelen voor anderen en op de langere termijn. Ik constateer dat veel ‘volwassenen’ zijn blijven steken in de kinderfase, waarbij het toch vooral draait om het eigenmachtig realiseren van materiële behoeften, liever gisteren nog dan vandaag. In die zin is onze samenleving dus gebaat bij een pedagogie voor zich kinderlijk gedragende volwassenen.

 

Als we verder ‘inzoomen’ op dat systeem, waarin dit gedrag dominant is, dan hebben we het in feite over het neo-liberalisme. Hierin staan individueel succes, eigenbelang en korte termijnresultaten voorop. De overheid doet meer dan het compenseren van de ergste uitwassen. De overheid, zoals wij die kennen, heeft deze neo-liberalistische ontwikkelingen gefaciliteerd, zo niet bevorderd. Daarmee is zij mede verantwoordelijk voor het ‘kinderlijk gedrag’ van volwassenen. Sterker nog, zij ziet veel volwassenen nog steeds aan voor kinderen, ook al telt onze samenleving gelukkig ook heel veel weldenkende, invoelende en handelingsbekwame volwassenen. Mensen die zich met elkaar verbinden om inhoud te geven aan een hoopvolle toekomst, ook al is deze vaak niet eenvoudig te realiseren. Als de overheid dus bereid is in de spiegel te kijken en de vraag te stellen ‘wat is echt nodig voor een goede en leefbare samenleving, wat mag ik van mezelf verwachten en wat van de burgers?’ dan is de eerste stap gezet op weg naar een pedagogische overheid. Met het benoemen van de participatiesamenleving heeft zij al aan gegeven dat samenwerking en verbinding voorwaarden zijn voor een volwassen, leefbare en aantrekkelijke samenleving. Maar nog steeds gloeit de smaak van paternalisme na en is de goede balans tussen eigen initiatief en zorg niet gevonden. Van kwetsbare mensen wordt verwacht dat zij in staat zijn hun eigen leven vorm te geven, terwijl initiatiefrijke mensen vaak geconfronteerd worden met inflexibele regelgeving, homogeniteitsdenken en bemoeizucht.

 

Bij het ontwikkelen van een concept voor de pedagogische overheid wil ik aansluiten bij het gedachtengoed van Mischa de Winter, hoogleraar Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken in Utrecht. Toen deze twee jaar geleden met emeritaat ging, hield hij een even boeiend als relevant afscheidscollege over sociale pedagogiek, dat tot inspiratie kan dienen voor een pedagogische overheid[1]. In zijn ogen moeten opvoeders aan kinderen handelingsperspectieven verschaffen en hen zelf in een gemeenschappelijke handelingsstand zien te krijgen, hen een onderzoekende en nieuwsgierige houding aan leren en ze toerusten om met elkaar op onderzoek te gaan naar mogelijke oplossingen. Opvoeders moeten zich ook inspannen om het kind te laten ontsnappen aan de tirannie van het ‘ik’ en het hier en nu: alles en wel nu meteen. Reflectie, conflictbesef en -oplossing kunnen daar aan bijdragen. Het derde punt gaat over optimisme, de spirit om sociale problemen met elkaar in sociale verbanden rondom kinderen en gezinnen op te lossen. In feite een pleidooi voor wat hij eerder een ‘pedagogische civil society’[2] noemde. Het vierde punt betreft het bevorderen van participatie: leren door mee te doen. Niet alleen een pedagogisch doel, maar ook de voedingsbron voor een democratische samenleving, welke alleen kan bestaan bij de gratie van het samen aanpakken van gemeenschappelijke uitdagingen door burgers en overheid.

 

Wat zou dan zo’n pedagogische overheid kunnen inhouden? Allereerst, heel goed luisteren naar de signalen van de nieuwe tijd die zich nu al aandienen. Zo zijn daar de scholieren die georganiseerd protesteren tegen een overheid die onvoldoende oog heeft voor de klimaateffecten op de langere termijn. Een betekenisvol signaal dat kinderen volwassener zijn dan veel volwassenen.

Verder zal zo’n overheid differentiëren en integreren. Ze helpt kwetsbaren mondig en krachtig te worden en gaat met mondigen arrangementen aan (ongeacht leeftijd!). Ze verbindt mensen van verschillende komaf en met verschillende denkbeelden rond maatschappelijke thema’s. Een dergelijke overheid treedt niet terug, maar is juist betrokken, laat los waar dat gewenst is, stimuleert waar nodig, daagt uit en wil worden uitgedaagd, financiert deels, faciliteert en stelt vanuit een collectief belang randvoorwaarden. Alles situationeel, weloverwogen, verantwoordend en steeds gekoppeld aan hoger gelegen maatschappelijke doelen (zoals in het voorbeeld van de scholieren het nalaten van een leefbare aarde). Essentieel is het lerend perspectief op groei en ontwikkeling, een proces van incasseren en uitdelen, vanuit respect voor de ander. En misschien wel het belangrijkste: niet voorwaardelijk vanuit een impliciet perspectief dat anderen mogen aansluiten, maar liever – omgekeerd – enthousiast aansluitend bij de initiatieven van anderen. Zo groeit participatie uit tot gelijkwaardig partnerschap[3]. Op die manier kan de overheid leren van en bijdragen aan gemeenschapsvorming. Openheid, diversiteit, inventiviteit en verantwoordelijkheid zijn kernwaarden voor een ontwikkelende gemeenschap van vrije individuen.

 

[1] M. de Winter (2017) ‘Pedagogiek over hoop; het onmiskenbare belang van optimisme in opvoeding en onderwijs’. Universiteit van Utrecht.

[2]Te omschrijven als dat deel van de samenleving waarin burgers in vrijwillige verbanden verantwoordelijkheid nemen voor het pedagogisch klimaat waarin het goed opvoeden en opgroeien is, in samenwerking met of juist in tegenkracht tot overheden, bedrijven en andere civil society organisaties. Zie ook: P. Hilhorst en M. Zonneveld (2012) De gewoonste zaak van de wereld; radicaal kiezen voor een pedagogische civil society. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Den Haag.

[3] Heel mooi verwoord Cees Zwart (2018) dat in Over hoop; gids voor schalige wereldverbeteraars: “Partnerschap is de kwaliteit die ervoor zorgt dat politieke correctheid de gloed van bezieling krijgt” (p.196)

Terug...

^ Naar boven