Om te beginnen werd mijn aandacht getrokken door een dubbel-initiatief gericht op de ontwikkeling van het jonge kind op school. Op een basisschool in Maastricht wordt gewerkt met allerlei herbruikbare materialen, loose parts, die op zich geen functie meer hebben (van kurk tot kraaltjes en van steentjes tot staafjes), maar die kinderen tijdens het spelen kunnen ordenen, tellen, veranderen, verplaatsen, combineren, uit elkaar halen, etc. Zo ontwikkelen kinderen spelenderwijs allerlei functies die uitmonden in prachtige creaties. Dit bracht het recent opgerichte onderwijsinnovatiecentrum in Assen ertoe om Pabo-leerlingen op grond van hun bevindingen en de ervaringen in Maastricht te bekijken hoe, op grond van herbruikbare materialen, een nieuw kind lokaal kan worden ingericht[1]. Daar kwamen mooie ideeën uit voort: het door kinderen laten bouwen van een knikkerbaan, het bouwen van een bouwhoek met afvalhout uit een plaatselijke bouwmarkt en het inrichten van een kledinghoek van de tweedehandskleding. Wat dit dubbelinitiatief mij duidelijk maakt is dat het creëren van een uitdagende omgeving van onaffe dingen of dingen die er aanvankelijk niet voor bedoeld waren een tweede leven leiden in de handen en hoofden van kleuters. Kleuters worden geprikkeld en komen tot mooie dingen. Studenten zijn in staat om de kleuters te observeren, te begeleiden en steeds beter te ontdekken welke doelen met het spel bereikt worden. Kortom: leerlingen – hoe jong ook – leren te kiezen en ontwikkelen spelenderwijs een doel en ontdekken een eigen weg daarnaar toe.
Een tweede waardevol inzicht kreeg ik bij het lezen van het essay van de filosofe Hester IJsseling in dagblad Trouw (1-2-2019) ‘Zoeken naar de ziel voor de klas’[2]. Wat mij daarin trof – iets dat ook bevestigd werd in haar lectorale rede – was haar stelling dat leraren hun professionaliteit tonen door de praktijk van regelmatige onderbreking tijdens hun lessen te accepteren en zelfs aan te grijpen voor verbinding met de leerlingen. Het loslaten van hun plan en het oppakken wat zich aandient vormt volgens haar de opening op zielsniveau naar de leerlingen. Dat betekent dat je als docent steeds heel alert moet zijn op wat er gebeurt, wat die plotseling ontstane barst in je plan dat je zorgvuldig vooraf had voorbereid inhoudt en hoe je daar het beste op in kan spelen. Bij wat genoemd wordt subjectiverend onderwijs gaat het niet om de vorming van personen, maar om de vorming tot personen en dat betekent dat de docent leerlingen in contact brengt met wat er in de wereld gaande is, ook wat hij/zij belangrijk vindt, maar waarin steeds de vraag gesteld wordt: ‘wat vind jij er van en hoe sta jij erin?’ Daarmee wordt het veld van de objectieve, afstandelijke en abstracte kennis verlaten en ingeruild voor een gesprek, waarin subjecten – leraar en leerlingen - met elkaar in gesprek gaan en daarmee hun kwetsbaarheid durven tonen[3]. Vanuit die kwetsbaarheid die de leraar durft te tonen ontstaat een klimaat van vertrouwen, waarin het beste uit de leerlingen wordt gehaald. Juist omdat er geen één, enkele waarheid – die van de leraar – bestaat. Dat wil overigens niet zeggen dat er helemaal geen waarheid bestaat. Er bestaan waarheidsbeelden die uitgewisseld en aangescherpt kunnen worden in een proces van voortdurende dialoog.
Zo kunnen we onderwijs zien als oefenterrein voor ons maatschappelijk handelen met als opdracht elkaar beter proberen te begrijpen. Hoe belangrijk dat is merken we dikwijls in het dagelijks leven en meer nog als we de media moeten geloven. Polarisatie is het kernproces waarin we betrokken worden en ons zelf laten betrekken. Bas Heijne laat heel overtuigend zien dat dit voortkomt uit angst. Minder angst voor de ander, veeleer angst voor het zelfverlies[4]. De fluïde, open en onbepaalde wereld van nu confronteert ons met zelfverlies en roept vervolgens afkeer en haat jegens anderen op met het schijnbare gevoel van houvast, het indelen van de wereld in good en bad guys, in goed en in kwaad. Wat Heijne met een beroep op Socrates, Jezus, Martin Luther King en toch ook kanselier Merkel zegt, is dat de enige oplossing om dit desastreuze vijandbeeld te doorbreken is de ander op te zoeken. Dat is bittere noodzaak. We moeten uit ons schuttersputjes of – minder vijandig – uit onze cocons komen en bereid zijn om pijn te lijden. Dat wil zeggen tegen je eigen aandriften durven in te gaan, je eigen opvattingen te bevragen inclusief je identiteit, kortom: de pijn van onszelf te tonen[5]. Anders gezegd: om het onszelf moeilijk te maken, anders wordt het ons moeilijk gemaakt.
Mijn laatste lichtpuntje trof ik aan in het managementboek van het jaar 2019[6]. De auteur, Jo Caudron, daagt de lezer uit om op grond van zijn schets van een aantal disruptieve krachten die invloed hebben op de driehoek Wonen-Werk en-Mobiliteit een duurzaam, optimistisch plan voor de toekomst te maken. In feite bombardeert hij daarmee de lezer tot leider van zijn eigen toekomst. Dit leiderschap sluit aan bij wat hij eerder in het boek heeft gezegd over het belang van onderwijs. Gedurende een zeer groot deel van ons leven, van basisschool tot en met professionele carrière, spelen naast kennis- en technische machinevaardigheden vooral vier mensvaardigheden een rol: creativiteit, speelsheid, ondernemingszin en communicatie. Precies die vaardigheden heb ik in het bovenstaande opgepikt en behandeld.
De uitdaging voor ons als dragers van het systeem, is het structureel investeren in menselijke vermogens, welke rol we ook hebben. Sterker nog we komen als samenleving sterker te staan als we regelmatig bereid zijn van rol te wisselen en ons in te leven in de ander en het andere. Als we als leerlingen initiatief durven nemen en ondernemerschap tonen, als we als leraren vragen durven stellen en we als leiders ons laten inspireren door innovatieve ideeën uit het werkveld. Als we daar rust en ruimte voor creëren, is er – inderdaad – plaats voor optimisme.
[1] Zie artikel van Francien Garssen (2019) Een rijke leeromgeving voor een prikkie.
[2] Hester IJsseling is lector Professionaliseren met hart en ziel aan de Thomas More Hogeschool in Rotterdam en heeft haar lectorale rede in januari 2020 gehouden en de boeiende titel meegegeven Bezield en bezielend onderwijs; pedagogiek van onderbreking en verbinding.
[3] De intrigerende ervaringen van docenten/begeleiders met leerlingen tijdens de hoogwaardige televisieprogramma’s als ‘Dreamschool’ en ‘100 dagen voor de klas’ lijken hier strijdig mee te zijn, maar zijn dat niet ook al vraagt het onderwijs aan leerlingen met een problematische achtergrond om meer structuur, maar ook om meer persoonlijke betrokkenheid en begeleiding.
[4] Bas Heijne (2020) Mens/onmens. Uitgeverij Prometheus. Amsterdam. Daarbij haakt hij aan bij de zogenaamde identiteitsdiscussie die zo centraal staat in het politieke discours.
[5] Het is precies die pijn, die voelbaar wordt in de genoemde programma’s van ‘Dreamschool’ en ‘100 dagen voor de klas’ en die deze programma’s tot meesterstukjes maken. In Dreamschool staat de pijn van de leerling centraal en met name diens voortdurende commitment aan hem of haar zelf gestelde doelstellingen. In ‘100 dagen voor de klas’ staat de pijn van twee startende docenten centraal die een experiment met zichzelf uitvoeren door in 100 dagen erachter te komen wat lesgeven op een middelbare school inhoudt en of zij daar eventueel voor geschikt zijn. Maar: in beide programma’s wordt de pijn van de zichtbare kwetsbaarheid van alle betrokkenen in beeld gebracht en besproken.
[6] Jo Caudron (2019) De wereld is rond; een optimistisch masterplan voor de transformatie van business en maatschappij. Uitgeverij Pelckmans Pro, Kalmthout (BE).