Het museum voelt de tijdgeest goed aan en organiseert al sinds 2014 een tentoonstellingsprogramma rond het thema. Steeds afwisselend draaien, zoals de titel van de tentoonstelling aangeeft, andere kunstenaars ‘om de hete brei heen’. Zij benaderen het Antropoceen[1] vanuit twee invalshoeken. Hun kritische reflectie biedt enerzijds aanknopingspunten en mogelijkheden voor de mens om zinvol te leven. Daar tegenover tonen zij de schaduwzijden van het Antropoceen, waarin de doorgeschoten maakbaarheid een steeds grotere ecologische voetafdruk laat zien. De kunstenaars tonen ons de dunne lijn, die de mens bewandelt tussen het gebruik maken van door hemzelf gemaakt en bedachte systemen en het breken daarmee. In feite confronteren de kunstenaars ons met de vraag of wij verantwoordelijkheid willen en durven te nemen voor de toekomst. Dat er spanning op die dunne lijn zit laat bijvoorbeeld Maria Barnas zien, die in haar werk het wezen van angst onderzoekt dat zich in tal van levenssituaties aandient. Zheng Guogu toont in zijn schilderijen de vaagheid in het transformatieproces van de Westerse cultuur, die op tenminste twee wijzen geïnterpreteerd kan worden: als een geleidelijk aan verdwijnen van onze waarden in de vorm van mythologieën, religies en kunstgeschiedenissen of juist als een opdoemen van deze waarden die we aan het vergeten zijn. Naast vaagheid wordt door kunstenaars ook geduid op hybriditeit. Zo benadrukt Grayson Perry in zijn houtsnedes de meerzijdigheid van een non-conform lichaam; gaat het om een man, een vrouw, transgender of androgyn? Saskia Olde Wolbers laat ons griezelend genieten van de video van de verwoestende effecten van de vervuiling op zee, door met behulp van sonar op zoek te gaan naar olielekkende scheepswrakken en hoe die ‘ingepakt’ worden door het natuurlijk leven. Het kunstenaarsduo L.A. Raven roept met de waarheidsgetrouwe mens-robot Annelies die lijdt aan progerie, een ziekte die voortijdige ouderdom veroorzaakt, drie tegengestelde reacties op: de erkenning van de eindigheid van het (kortstondige) leven, de wens tot genezing van deze ziekte en het streven naar perfectie alsof er geen reden meer is om er oud en afwijkend uit te zien.
De vragen die de kunstwerken bij mij na uitgebreide beschouwing opriepen hadden allemaal te maken met de grootsheid en het onbevattelijke van de thema’s van deze tijd. Deze zijn niet meer te herleiden tot eenvoudige categorieën (dit is dit en niet dat) en oordelen (dit is waar, dat is onwaar). Allemaal thema’s die op een of andere wijze in verband kunnen worden gebracht met het Antropoceen. Reden voor mij om de twee boeken van Timothy Morton, die ik al eerder had gelezen weer eens terug te lezen[2]. Morton laat zien dat ons door de laatste eeuwen heen ontwikkelde vooruitgangsdenken een geloof is geworden, omdat we alleen maar oog hebben gehad voor de opbrengsten en niet voor de – deels lang verborgen – kosten. De mythe gaat terug naar zo’n beetje 12.000 jaar geleden toen de mens in staat was zich te settelen en de daaruit voort komende agrilogistiek zich tot aan de dag van vandaag laat gelden. Twee principes liggen hieraan ten grondslag: de harde grens tussen het menselijke en het niet menselijke en de reductie van het bestaan tot zuivere kwantiteit. Het feit dat de mens de maat is geworden van alle dingen en dat alle dingen vergelijk- en beoordeelbaar zijn op grond van kwantitatieve meetgegevens heeft langzamerhand geleid tot vele complexe vraagstukken waar we zelf deel van zijn gaan uitmaken. Dat noemt Morton ‘hyperobjects’. De opwarming van de aarde is er zo één, maar ook de groeiende kloof tussen arm en rijk en bijvoorbeeld het ontstaan van epidemieën (relevant vandaag de dag). Kern van zijn betoog is dat we die agrilogistieke logica ter sprake moeten brengen, waarbij het essentieel is om te beseffen dat oplossingen niet in het verschiet liggen zolang we ons als kennend en wetend subject tegenover de dingen plaatsen, we niet beseffen dat wij zelf ook object zijn en dat de zogenaamde ‘dingen’ ook subjecten zijn. Niet zozeer in de zin dat die dingen (andere mensen, dieren, planten , stenen,etc.) rechten moeten hebben, zoals bijvoorbeeld door de dierenbeweging wordt gezegd, maar gewoon omdat ze bestaan, zoals ook wij bestaan. Niet meer en niet minder. Dat betekent dat we tot programma’s moeten komen, waarin een logica van de toekomstige co-existentie met alles dat is en leeft leidend is. Onze opgave is dus na te denken over de dingen, de vreemdheid ervan[3] te waarderen en de angst die samenhangt met die vreemdheid leren toe te laten, juist omdat zich daardoor mogelijkheden gaan voordoen. Zo kunnen we een ecologisch bewustzijn ontwikkelen dat zich kenmerkt door een geheimzinnige, intrinsieke verbondenheid met de aarde die ons gevoelig maakt – en bijkans angstig - voor alles wat zich aandient en voordoet. Dat kan gepaard gaan met pijn. De pijn van het bestaan die ons misselijk maakt, omdat alles een keerzijde heeft: het eten van vis betekent dat we kwik binnen krijgen, het eten van koeienvlees leidt tot stikstofuitstoot, het eten van groente tot gebruik van pesticiden, etc. En toch, zegt Morton, biedt de agrilogistiek geen uitkomst, omdat meer van hetzelfde het probleem nog groter maakt. Ecologisch bewustzijn betekent dat we meer circulair moeten gaan denken dan lineair: wat is het effect van ons handelen op ‘het Andere’ en hoe kunnen we hiermee rekening houden, vanuit het diepste besef dat we onszelf ook kunnen beschadigen als we ons niet bewust zijn.
In Ecologisch Wezen borduurt Morton voort op dit ecologisch bewustzijn. De titel verwijst zowel naar ons als ecologisch wezen, maar ook naar wat het betekent om ecologisch te zijn. Om met het eerste te beginnen, als ecologisch wezen zijn we met alles verbonden en is alles relevant voor al het andere. Een explosie van context noemt Morton dat. Alle delen zijn met elkaar verbonden en dragen bij aan een gezamenlijke meerwaarde zonder dat ze opgaan in een grauw en middelmatig geheel. Het geheel is niet meer dan de som der delen, maar het is omgekeerd. Het geheel is enkelvoudig is en de delen meervoudig. Zo bestaan wij als mens (geheel) uit minder eigen DNA dan het DNA van al onze voorgangers (delen). Dit is een belangrijke move omdat het laat zien dat wij als mensen en ons Ego ingebed zijn in een groter, complexer, vaak nog niet te begrijpen geheel dat echter bepalend is voor ons (toekomstige) welbevinden.
Ecologisch-zijn betekent ook het ontwikkelen van een andere handelingsethiek. De kunst helpt ons daarbij. Kunst brengt een boodschap over uit een andere wereld, die ambigu, glibberig en breekbaar is. De dingen hebben allemaal een fundamenteel gebrek en hebben juist daardoor hun bestaansrecht. Ze zijn niet onmiddellijk en volledig te kennen, maar je kunt je er wel op afstemmen en je ermee verbinden. Morton geeft aan dat zodra we ‘verschil’ niet langer opvatten als een scherpe afscheiding, maar als een griezelige verwantschap dat we dan beseffen dat mensen meer lijken op niet-menselijke wezens. En zo is het ook met onze verhouding tot andere mensen. Als we iets kunnen leren van de kunst dan is het ons vertrouwen in het wordende, het nog niet gerealiseerde vanuit het besef dat we verstrengeld zijn met al het andere, als een los , onvast systeem van verbinding en niet als een eenzijdige vanuit ons Ego, causale verbondenheid.
[1] Veel hedendaagse filosofen duiden met het Antropoceen op het (geologische) tijdperk waarin de invloed van de mens op zijn omgeving (aarde, atmosfeer, biosfeer) zo groot is dat deze blijvend z’n voetsporen laat zien: lagen koolstof op de aarde, CO2 in de lucht, plastic in de zee. Die effecten tonen enerzijds de inventiviteit van de mens dat deze tot heel veel in staat, maar tegelijkertijd ook dat de mens z’n hand overspeelt en door z’n handelen zo veel negatieve externe (bij)effecten genereert dat zijn eigen bestaan op het spel staat. Morton spreekt van een neerwaartse causaliteit op aardsystemen. Datgene dat hij ongetwijfeld met alle goede bedoelingen creëert uit datgene dat de aarde biedt, keert zich tegen hem en wordt groter dan de mens zelf.
[2] De filosoof Timothy Morton wordt door velen gezien als de filosoof-profeet van het Antropoceen. De twee boeken waar ik aan refereer, zijn: Duistere ecologie (2016), Uitgeverij Boom, Amsterdam en Ecologisch W/wezen (2018), Uitgeverij Ten Have, Utrecht.
[3] Dark ecology verwijst naar deze vreemdheid en betreft een besef van de samenhang der dingen, het besef van de onvolledigheid en het besef van de complexiteit.